Na de opstand in België van 1830 gaan Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen weer als grensgebied fungeren. De oude Zuiderfrontier wordt in staat van verdediging gebracht. Het leger wordt gemobiliseerd, inundaties worden gesteld en verschillende verdedigingswerken en vestingen worden hersteld. In de jaren
1838-1839 liep de spanning zo hoog op dat de prins van Oranje, de latere koning Willem II de Positie van Den Bosch liet versterken met nieuwe inundaties en een groot aantal veldwerken. Na 1839 wordt de Zuiderfrontier verder aangepast aan de situatie. Zeeuws-Vlaanderen bleef nog wel van belang, maar veel verdedigingswerken in deze streek zijn al komen te vervallen. De vestingen Terneuzen en Breskens gaan, naast een rol in de verdediging van de Westerschelde, ook een rol spelen als bruggenhoofd om in geval van vijandelijkheden troepen aan land te kunnen brengen. In Brabant wordt ondermeer de stelling van Vught aangelegd en de vesting Geertruidenberg hersteld.
Ondertussen is een discussie op gang gekomen. Moet een klein land nog wel proberen zoveel mogelijk grondgebied te beschermen door middel van een uitgebreid stelsel van linies en vestingen langs de grenzen van de staat of moet de verdediging zich meer concentreren rond het westen van het land (achter de Hollandse Waterlinie)? Deze discussie sleept zich vele jaren voort. Ondertussen wordt de Zuiderfrontier verder versterkt. Vooral rond Willemstad en Heusden worden bestaande forten verbeterd en nieuwe forten gebouwd. In de loop der tijd krijgen de voorstanders van een geconcentreerde verdediging toch hun zin. Vooruitlopend op een definitieve beslissing verliezen verschillende verdedigingswerken zoals die bij Breskens en vestingen zoals Bergen op Zoom en Breda hun functie.